Circulaire geregistreerd kassasysteem gepubliceerd
De langverwachte circulaire inzake het geregistreerde kassasysteem
is onlangs verschenen (Circulaire 2017/C/70 van 6 november 2017, B.S.
21 november 2017). Deze circulaire geeft in de eerste plaats een
commentaar bij het KB van 16.06.2016 dat de 10 %-regel heeft vervangen
door de omzetdrempel van 25.000 euro. Bovendien coördineert de
circulaire alle eerdere administratieve commentaren rondom dit thema en
geeft ze aan de hand van concrete voorbeelden geactualiseerde duiding
bij de toepassingsvoorwaarden van het geregistreerde kassasysteem. Tot
slot bevat de circulaire een aantal gloednieuwe regels inzake het
onderscheid tussen restaurant- en cateringdiensten enerzijds en loutere
leveringen van goederen anderzijds.
1. Omzetdrempel van 25.000 euro
1.1 Principe
Vroeger was een geregistreerd kassasysteem (hierna: GKS) verplicht
als de omzet van de restaurant- en cateringdiensten, met uitsluiting van
de erbij horende dranken, minstens 10 % bedroeg van de totale omzet van
de horeca-activiteiten.
Deze 10 %-regel werd evenwel vernietigd door de Raad van State.
Daarom is een nieuw criterium uitgewerkt om te bepalen of er al dan
niet een GKS in gebruik moet worden genomen. Dat is de omzetdrempel van
25.000 euro geworden.
Als de omzet van de restaurant- en cateringdiensten, met uitsluiting
van de erbij horende dranken, meer bedraagt dan 25.000 euro (excl. btw),
is een GKS voortaan in principe verplicht (KB nr. 1, art. 21bis, § 1,
eerste lid, ingevoegd door KB van 16.06.2016, met ingang van
01.07.2016).
Om na te gaan of de drempel van 25.000 euro al dan niet wordt
overschreden, moet er dus, zoals dat ook het geval was bij de 10
%-regel, alleen rekening worden gehouden met de maaltijden die ter
plaatse worden verbruikt. Concreet is dat dus de horeca-omzet die
onderworpen is aan het btw-tarief van 12 %. De dranken en de
meeneemgerechten worden wat dat betreft dus buiten beschouwing gelaten.
Als de drempel van 25.000 euro overschreden wordt en m.a.w. het
gebruik van een GKS verplicht is, moeten ook de meeneemgerechten en de
dranken, alsook alle andere handelingen binnen de voedingssfeer,
geregistreerd worden in de witte kassa en moet er dan ook een GKS-ticket
voor worden uitgereikt.
Wordt de drempel niet overschreden, dan is het gebruik van een GKS
niet verplicht, maar moet men wel voor de geserveerde maaltijden en de
erbij horende dranken een rekening of ontvangstbewijs (zgn.
btw-bonnetje) uitreiken (KB nr. 1, art. 22, § 1, eerste lid, 2°).
1.2 Tellen borrelhapjes en versnaperingen mee voor de 25.000 euro-drempel?
Enkel het verbruik van maaltijden ter plaatse wordt in aanmerking
genomen om na te gaan of de drempel van 25.000 euro al dan niet wordt
overschreden.
Voortaan zijn er duidelijke richtlijnen in welke mate borrelhapjes en
versnaperingen kunnen worden beschouwd als een maaltijd (zie punt
2.5.2.8. van de circulaire). Er moet namelijk een onderscheid worden
gemaakt tussen drie gevallen.
- Gaat het om voorverpakte producten en is er geen verdere bereiding
vereist, zoals een pakje chips, een reep chocolade, een bifiworst, een
frisco, voorverpakte kaas- of salamiblokjes, en worden die ter plaatse
verbruikt, dan is het normale btw-tarief van 21 % van toepassing en
tellen die producten dus niet mee voor de berekening van de drempel.
- Voorverpakte producten waarvoor een bereiding vereist is (waarbij
het louter opwarmen volstaat), zoals een ter plaatse verbruikte lasagne
of een croque uit het vuistje, worden wel beschouwd als een maaltijd.
Zij zijn dus, indien ter plaatse verbruikt, onderworpen aan het
btw-tarief van 12 % en tellen bijgevolg wel mee voor de berekening van
de drempel.
- Niet-voorverpakt voedsel dat ter plaatse wordt verbruikt, zoals door
de horeca-uitbater zelf versneden kaasblokjes en stukjes salami, gebak,
taart enz. maakt het voorwerp uit van een restaurantdienst onderworpen
aan 12 % en wordt dus ook in aanmerking genomen voor de berekening van
de drempel, tenzij deze versnaperingen spontaan en zonder prijsverhoging
als één gezamenlijk aanbod met de drank aangeboden wordt door de
uitbater.
1.3 Uitzonderingen
Zelfs al wordt de drempel van 25.000 euro overschreden, dan is men
toch niet verplicht een GKS-ticket (of btw-bonnetje) uit te reiken als
men voor de aangeboden restaurant- en cateringdiensten voor de
totaliteit van zijn handelingen een beroep doet op een onderaannemer, op
voorwaarde dat laatstgenoemde zelf verplicht is om een GKS-ticket uit
te reiken.
Ook bedrijfsrestaurants en hotels zijn, onder bepaalde voorwaarden,
niet verplicht om een GKS te gebruiken (KB nr. 1, art. 21bis, § 1,
vijfde lid).
Tot slot is er geen verplichting tot gebruik van een GKS als de
gerealiseerde horeca-omzet vrijgesteld is op grond van art. 44
Btw-wetboek. Als vrijgestelde handelingen gecombineerd worden met
belaste handelingen, tellen enkel deze laatste mee voor de berekening
van de drempel (zie punt 2.7.1. van de circulaire).
2. Meerdere horecazaken onder één btw-identificatienummer
2.1 Principe: berekening per inrichting
Als onder hetzelfde btw-nummer meerdere horecazaken worden uitgebaat,
wordt de omzetdrempel van 25.000 euro berekend per inrichting. Elke
inrichting volgt dan in principe haar eigen regeling (KB nr. 1, art.
21bis, § 1, tweede lid).
Zo moet de ijsverkoper die zowel een verbruikssalon als een mobiele
ijskar heeft, het salon en de ijskar als twee verschillende inrichtingen
bekijken. Hij berekent voor elke inrichting afzonderlijk de drempel
(zie punt 2.5.1.1. van de circulaire). Het mobiele karretje dat zich
beperkt tot leveringen, vereist dus geen geregistreerd kassasysteem. In
het verbruikssalon is dat wel het geval, tenminste als de drempel wordt
overschreden. Wordt de drempel in het verbruikssalon niet overschreden,
dan is het gebruik van een GKS niet verplicht, maar moet voor de
geserveerde spijzen en de erbij horende dranken wel een btw-bonnetje
worden uitgereikt.
Dezelfde redenering geldt overigens voor een slager die ook
cateringdiensten verricht (bv. het bakken van vlees bij de klanten
thuis). De slagerij en de cateringdiensten moeten als afzonderlijke
inrichtingen worden beschouwd. Er moeten dus in voorkomend geval enkel
GKS-tickets worden uitgereikt voor de verstrekte cateringdiensten en
niet voor de verrichte verkopen in de slagerij (zie punt 2.5.1.2. van de
circulaire).
2.2 Uitzondering: materieel onderling verbonden inrichtingen
Als de horecazaken evenwel materieel onderling verbonden zijn, dan
beschouwt men dat als één uitbating en moet de 25.000 euro-drempel dus
worden toegepast over de totale horeca-omzet van de beide inrichtingen
samen.
Twee inrichtingen zijn materieel verbonden als klanten zich vrij en
zonder het pand te verlaten, kunnen verplaatsen tussen de verschillende
inrichtingen (zie punt 2.5.1. van de circulaire).
2.3 Voorbeeld: bakker met verbruikssalon
a) Niet onderling verbonden inrichting
Dat zal bv. het geval zijn als de bakkerij en het verbruikssalon zijn
ondergebracht in twee afzonderlijke panden, eventueel aangrenzend aan
elkaar, maar zonder dat er een doorgang mogelijk is voor de klanten van
het ene naar het andere pand.
In dat geval moet de 25.000 euro-drempel berekend worden per
inrichting. De bakkerij die zich beperkt tot leveringen, vereist dus
geen geregistreerd kassasysteem. In het verbruikssalon is dat wel het
geval, tenminste als de drempel wordt overschreden. Wordt de drempel in
het verbruikssalon niet overschreden, dan is het gebruik van een GKS
niet verplicht, maar moet wel voor de geserveerde maaltijden en de erbij
horende dranken een btw-bonnetje worden uitgereikt.
b) Onderling verbonden inrichting
Dat zal bv. het geval zijn als de bakkerij en het verbruikssalon in
hetzelfde pand zijn ondergebracht en er vrije doorgang is voor de
klanten van de ene naar de andere inrichting.
In dat geval moet de 25.000 euro-drempel dus toegepast worden over de
totale horeca-omzet van beide zaken samen. Uiteraard telt de verkoop
van brood, koffiekoeken, enz. in de bakkerij niet mee voor de berekening
van de 25.000 euro-drempel (zie punt 2.1.1. van de circulaire). Als
evenwel die drempel wordt overschreden, moet ook voor de leveringen van
goederen in de bakkerij een GKS-ticket worden uitgereikt (zie punt
3.2.2. van de circulaire).
3. Referentieperiode voor de berekening van de drempel
3.1 Bestaande ondernemingen
De eerste referentieperiode was het kalenderjaar 2015. Werd voor dat
kalenderjaar de drempel overschreden, dan was de ingebruikname van een
GKS verplicht vanaf 1 juli 2016 (KB nr. 1, art. 21bis, § 2, eerste lid).
Wat als de drempel later wordt overschreden? Stel bv. dat de
horeca-uitbater bij de indiening van de btw-aangifte van het derde
kwartaal 2017 vaststelt dat hij de drempel heeft overschreden voor dat
jaar. Hij moet zich dan uiterlijk op het einde van de tweede maand die
volgt op het aangiftetijdvak bij de FOD Financiën registreren (KB nr. 1,
artikel 21bis, § 3, eerste lid), in het voorbeeld dus uiterlijk op 30
november 2017. Hij moet het GKS in gebruik nemen uiterlijk op het einde
van de derde maand die volgt op het aangiftetijdvak (KB nr. 1, artikel
21bis, § 3, tweede lid), in het voorbeeld dus uiterlijk op 31 december
2017.
3.2 Starters
Wordt het drempelbedrag naar alle waarschijnlijkheid niet
overschreden, dan moet de horeca-uitbater daartoe een verklaring
afleggen bij de Administratie. De gemaakte raming, bv. op basis van een
realistisch businessplan, moet kunnen worden voorgelegd op het moment
van een controle.
Is hij van oordeel dat het drempelbedrag wel zal worden overschreden,
dan moet hij zich uiterlijk op het einde van de tweede maand die volgt
op de aanvang van de activiteit bij de FOD Financiën registreren en moet
hij het GKS in gebruik nemen uiterlijk op het einde van de derde maand
die volgt op de aanvang van de activiteit (KB nr. 1, artikel 21bis, § 2,
tweede lid en punt 2.6.2. van de circulaire).
4. Toepassingsvoorwaarden en modaliteiten
4.1 Tijdstip van uitreiking van het GKS-ticket
In de eerste plaats moet hierbij worden opgemerkt dat het uitreiken
aan de klant van een zgn. “pro forma ticket” niet voldoende is. Om
conform te zijn met de regelgeving, is daarentegen vereist dat aan de
klant het eigenlijke “btw-kasticket” wordt overhandigd (zie punt 3.2.
van de circulaire).
In principe moet dat ticket worden uitgereikt op het moment dat de
dienst is voltooid of de goederen zijn geleverd (KB nr. 1, art. 21bis, §
1, 3de lid). De circulaire voorziet hierbij wel, om praktische redenen,
in een optionele afwijkende regeling voor cateraars (zie punten 3.4.2.
en 3.4.3. van de circulaire).
4.2 Dagboek van ontvangsten
Wordt er gebruik gemaakt van een GKS, dan moet de horeca-uitbater geen dagboek van ontvangsten houden.
Wel moeten dagelijks de nodige rapporten met behulp van het GKS worden aangemaakt (punt 3.7. van de circulaire).
4.3 Voorschotten
Zoals hierboven reeds is gezegd, moet een GKS-ticket pas worden
uitgereikt op het moment dat de dienst is voltooid. Strikt genomen is de
uitreiking van een GKS-ticket bij de ontvangst van een voorschot dus
niet vereist. Omdat de dagrapporten van het GKS het dagboek van
ontvangsten vervangen, moet elk voorschot anderzijds wel in het GKS
worden ingetikt. Dat GKS-ticket mag dan samen met het kasticket dat de
dienst vaststelt aan de klant worden uitgereikt (zie punt 3.5.2. van de
circulaire).
Het btw-tarief van toepassing op een voorschot is overigens in
principe het normale tarief van 21 % (zie punt 3.5.3. van de
circulaire).
4.4 Cadeaubonnen
Een cadeaubon uitgegeven door een restauranthouder is in principe een
bon voor meervoudig gebruik of een multiple purpose voucher (zgn. MPV).
Op het moment van uitgifte van de bon bestaat er immers in principe
nog geen zekerheid over de verdeling van het bedrag per btw-tarief (12 %
voor de maaltijden en 21 % voor de dranken).
Op het moment van uitgifte van de bon is er dan ook geen btw
verschuldigd. Pas wanneer de bon wordt ingeruild, is de verdeling van
het bedrag per btw-tarief (12 of 21 %) bekend, moet een GKS-ticket
worden uitgereikt en moet de handeling worden opgenomen in de
btw-aangifte.
De bon wordt in het geregistreerde kassasysteem dan aangeduid als betaalmiddel (zie punt 3.4.1. van de circulaire).
5. Onderscheid restaurant- en cateringdiensten en leveringen van goederen
5.1 Belang van het onderscheid
Het onderscheid tussen restaurant- en cateringdiensten enerzijds en
leveringen van goederen anderzijds is in de eerste plaats van belang
voor de bepaling van het toepasselijke btw-tarief.
Voor restaurant- en cateringdiensten bedraagt het btw-tarief 12 %
voor de maaltijden en 21 % voor de dranken (KB nr. 20, Bijlage, Tabel B,
I). In geval van een loutere levering van spijzen en dranken bedraagt
het btw-tarief 6 %, tenzij voor alcoholische dranken en bepaalde
luxeproducten, zoals kreeft, kaviaar, oesters … , waarvoor het
btw-tarief van 21 % geldt.
Voorts is het onderscheid relevant voor de bepaling van de
omzetdrempel van 25.000 euro om na te gaan of een geregistreerd
kassasysteem verplicht is. Zoals is uiteengezet, komen hiervoor enkel
restaurant- en cateringdiensten, met uitsluiting van de erbij horende
dranken, in aanmerking.
Tot slot is het onderscheid belangrijk voor de plaatsbepaling van de
handeling en voor de toepassing van de aftrekuitsluiting van art. 45, §
3, 3° Btw-wetboek.
5.2 Foodtrucks en mobiele voedselkramen
Vroegere regeling
Voor de maaltijden die ter plaatse worden verbruikt kunnen foodtrucks
en mobiele voedselkramen het verlaagde btw-tarief van 6 % toepassen en
is er dus geen GKS vereist, als aan volgende cumulatieve voorwaarden is
voldaan:
- het verbruik vindt plaats in open lucht;
- er wordt uitsluitend een beroep gedaan op wegwerpverpakking en wegwerpbestek en
- er is geen bediening aan tafel.
Dat blijkt uit een antwoord van de toenmalige minister van Financiën
op een parlementaire vraag (Parl. Vr. nr. 466, 21 juni 2012, Wouters).
Er werd van uitgegaan dat in die omstandigheden het niet ging om een
restaurantdienst, maar om een levering van een goed.
Deze regeling heeft tot ongewenst neveneffect dat er een dubbele
concurrentieverstoring is tussen foodtrucks enerzijds en restaurants,
bistro’s, cafés, tavernes, traiteurs, koks aan huis, enz. anderzijds.
Deze laatste groep moet immers 12 % btw rekenen op de ter plaatse
verbruikte maaltijden en, bij overschrijding van de 25.000 euro-drempel,
een GKS in gebruik nemen.
Nieuwe regeling met ingang van 1 december 2017
Om een level playing field in de sector te bereiken, heeft de
minister van Financiën daarom beslist dat voor maaltijden die in open
lucht ter plaatse worden verbruikt er in de toekomst veel sneller sprake
zal zijn van een restaurantdienst. Dat zal met name het geval zijn als,
eventueel naast de terbeschikkingstelling van een (sta)tafel of
uitklapbare toog, er minstens 1 bijkomend dienstenaspect aanwezig is
(zie punt 2.5.2.1., C van de circulaire).
Dat bijkomend dienstenaspect kan bv. zijn:
– de terbeschikkingstelling van meubilair, zoals bv. stoelen, zitbanken …;
– een bijkomend infrastructuurelement dat het verbruik ter plaatse
aangenamer maakt: terrasverwarming, bescherming tegen zon of regen,
sfeermuziek, afsluitingen (bv. met hekken of bloembakken) …;
– bediening aan tafel of de klant staat zelf niet in voor het afruimen;
– voorzien van serviesgoed of tafelgerei voor een effectief verbruik ter plaatse.
Als bijgevolg de foodtruck in open lucht bv. een tafel en stoel
voorziet en de maaltijd wordt ter plaatse verbruikt, dan zal het
voortaan gaan om een dienst onderworpen aan het btw-tarief van 12 % en
is, bij overschrijding van de 25.000 euro-drempel, een GKS vereist.
Voor foodtrucks of mobiele voedselkramen op een evenement m.b.t.
podiumkunsten, aanvaardt de administratie evenwel, bij wijze van proef,
dat het verbruik ter plaatse van maaltijden in open lucht wordt
aangemerkt als een levering van goederen (zie punt 2.5.2.3, B, b van de
circulaire).
5.3 Cateringdiensten
Cateringdiensten, die in tegenstelling tot restaurantdiensten ergens
anders verstrekt worden dan in de ruimten van de dienstverrichter (bv.
bij de klant thuis of op een andere door de klant gekozen locatie),
onderscheiden zich van een eenvoudige levering van goederen als er een
menselijke tussenkomst is van de cateraar i.v.m. het verbruik ter
plaatse.
Deze tussenkomst ter plaatse kan bestaan in de bereiding ter plaatse
of het louter opwarmen van de maaltijden, het opzetten en afruimen van
de buffetten, het dekken van tafels, de bediening aan tafel, het
aanbieden van gerechten in individuele porties aan de zelfbediening, de
afwas ter plaatse bij de klant …
Eén bijkomende menselijke tussenkomst bij de klant volstaat om als cateringdienst te worden beschouwd.
Anderzijds is het loutere vervoer van de maaltijden, met eventueel
gebruik van warmhoudbakken, zonder een verdere menselijke tussenkomst
ter plaatse bij de klant, onvoldoende om van een cateringdienst te
spreken (zie punt 2.5.2.2. van de circulaire).
Bron: Lexfin