De fiscale administratie
maakt er in de praktijk (stevig) werk van om de inkomsten uit de
verhuur van een handelsfonds te belasten als een beroepsinkomen in de
plaats van als een roerend inkomen. Ze houdt daarvoor een cassatie
arrest van 19 september 2013 achter de hand en laat daarbij weinig
ruimte tot beoordeling van de betrokken zaken geval per geval. Dit
cassatie arrest zou stellen dat de verhuur van een handelsfonds of
praktijk niet mogelijk is. Is dit wel zo?
Arrest van het Hof van
Cassatie dd. 19 september 2013
In een recent arrest van het
Hof van Cassatie van 19 september 2013 stelt het Hof van Cassatie dat
“cliënteel” niet het voorwerp kan zijn van een
huurovereenkomst. Een (passieve) huur in de zin van artikel 1709 van
het Burgerlijk Wetboek is een huurovereenkomst waarbij de ene partij
er zich toe verbindt om de andere het genot van een zaak te doen
hebben gedurende een zekere tijd en tegen een bepaalde prijs die de
huurder verbindt te betalen. Dergelijke passieve verhuur veronderstelt
volgens het Hof op basis van artikel 1719, 3° Burgerlijk Wetboek
immers in principe dat de verhuurder aan de huurder het rustig
huurgenot garandeert van het gehuurde goed. Een ondernemer kan volgens
het Hof van Cassatie het rustig huurgenot niet verschaffen van zijn
cliënteel. Deze cliënten zijn immers vrij zich tot de ene of
andere handelszaak te wenden.
Omdat niet het
rustig huurgenot zou kunnen worden verschaft van dit cliënteel
zou een huurcontract met betrekking tot dit cliënteel niet
mogelijk zijn.
De
feiten
In het geval dat voorlag bij het Hof van
Cassatie werkten twee partners geruime tijd als zakenkantoor en dit
onder de vorm van een feitelijke vereniging. Op een bepaald ogenblik
gingen zij over tot oprichting van een bvba, ontbonden zij de
feitelijke vereniging en werd het cliënteel in concreto in huur
genomen door de bvba.
In het betrokken
huurcontract was sprake van “kliënteel waarvan hij [de
verhuurder] op de huidige datum eigenaar is en die meer gedetailleerd
wordt omschreven in het vertrouwelijk bestand dat ter beschikking
wordt gesteld van de huurder”; het betrof met andere woorden een
lijstje met specifieke namen waarbij de achterliggende individuele
cliënten werden verhuurd … Er werden voor het overige geen
verplichtingen opgelegd aan de huurder.
Situering
Het arrest van het Hof van
Cassatie heeft ons in ziens evenwel een beperkte feitelijke
draagwijdte. In de praktijk wordt zelden een lijst met concrete namen
verhuurd. Wat eerder voorkomt zijn de gevallen waarbij een persoon
zijn activiteit als eenmanszaak stopzet, zijn handelsfonds of praktijk
als vrij beroeper verhuurt aan een vennootschap en deze hurende
vennootschap zich daarenboven niet kan beperken tot een passieve in
genot treding maar integendeel de verplichting heeft om het
handelsfonds of de praktijk verder uit te baten.
Dergelijke situaties onderscheiden zich in minstens
tweeërlei opzicht van de situatie aan de orde bij het Hof van
Cassatie.
Vooreerst is er in dergelijk
geval geen sprake van een
verhuur van specifiek cliënteel (die
het Hof van Cassatie in het betrokken geval begrijpt als huur van
individuele concrete cliënten, hetgeen uiteraard niet mogelijk is
aangezien iedereen vrij is te gaan en staan waar hij dat wil). Er is
daarentegen sprake van de verhuur van een handelsfonds
of praktijk waarbij in globo die zaken (naam,
vestigingsplaats, lopende contracten, bedrijfsprocessen, …)
worden verhuurd die het mogelijk maken voor de huurder om
cliënteel in abstracto te behouden en uit te breiden en derhalve
inkomen te genereren. Het gaat om de verhuur van goodwill, dit is de
potentie om de winst uit de praktijk of handelszaak te bekomen.
Het gaat niet om de verhuur van “personen” onder de
vorm van een lijst van concrete namen.
Het is
overigens onbetwist dat een handelsfonds kan worden verhuurd; dit
staat onder meer letterlijk te lezen in artikel 10 en artikel 25
laatste lid Handelshuurwet.
De eerste
tussentijdse conclusie is met andere woorden dat in de praktijk, in
tegenstelling tot het geval aan de orde voor het Hof van Cassatie,
geen sprake is van de verhuur van (namen van) concrete mensen maar wel
van de handelszaak zelf. Dat een handelszaak kan verhuurd worden is
ontegensprekelijk; dit blijkt alleen al uit de
Handelshuurwet.
Het Hof van Cassatie heeft in haar voornoemd arrest
daarenboven uitspraak gedaan over een huurovereenkomst in de zin
van artikel 1709 van het Burgerlijk
Wetboek. Een huurovereenkomst is een overeenkomst waarbij
de verhuurder het genot van een goed aan een huurder verleent en de
huurder hiervoor een prijs betaalt. De huurder
is passief en heeft geen enkele
verplichting om iets met het gehuurde goed te doen.
In het geval dat voorlag voor het Hof van Cassatie was
dit klaarblijkelijk ook het geval. De huurder kreeg een lijstje met
namen en de achterliggende specifieke cliënten werden verhuurd.
De huurder diende een vergoeding te betalen maar nam voor het overige
geen enkel engagement op zich.
In de gevallen
die ons in de praktijk bezighouden (waarbij het handelsfonds ter
beschikking wordt gesteld) wordt evenwel niet zozeer een huur
maar eerder
een huuruitbatingsovereenkomst bedoeld.In
tegenstelling tot bij een huur in de zin van artikel 1709 Burgerlijk
Wetboek heeft de huurder hier wél de verplichting
de handelszaak actief uit te baten. De huuruitbater
heeft dan wel de verplichting zichzelf te organiseren dermate dat hij
die uitbating kan voor zijn rekening nemen (hij dient desgevallend
vergunningen of erkenningen te bekomen, gediplomeerden aan te stellen,
enz. …); de huuruitbater krijgt met andere woorden niet uit
hoofde van de huurovereenkomst het recht uit te baten, dit kan hij
slechts als hij zichzelf conformeert aan de beroepsreglementeringen
ter zake (bv voor wat een artsenvennootschap betreft zal dit gebeuren
door aanstelling van een gediplomeerd arts) (zie ook Cassatie,
19/1/2012 waarin gesteld werd dat een recht op huur van een
artsenpraktijk op zich nog niet het recht op uitbating van de
artsenpraktijk kan inhouden). Deze verplichting zich te gedragen naar
de beroepsreglementeringen wordt ook doorgaans opgenomen in de
huuruitbatingsovereenkomst.
In België is
geen specifieke regelgeving voorzien inzake de
huuruitbatingsovereenkomst (of de verhuur van een handelsfonds). Dat
het kan, blijkt evenwel uit de Belgische wetgeving (zie hoger). Bij
gebreke aan specifieke regelgeving zijn de rechten en plichten eigen
aan de Belgische huuruitbatingsovereenkomst grotendeels een creatie
van rechtsleer en rechtspraak, weliswaar geïnspireerd naar het
Franse recht. Het gebrek aan een uitgebreide specifieke regelgeving in
België biedt ruimte voor wilsautonomie voor partijen. In
Frankrijk heeft de wetgever de overeenkomst van verhuur van een
handelszaak wel geregeld en benoemd als een ‘contrat de
location-gérance’. In die zin is de problematiek van het
rustig huurgenot zelfs niet aan de orde bij een dergelijke
huuruitbatingsovereenkomst, aangezien dit geen passieve
huurovereenkomst betreft.
De tweede
tussentijdse conclusie is met andere woorden dat een verhuur van een
handelszaak, of beter een huuruitbatingsovereenkomst, zelfs geen huur
in de zin van artikel 1709 van het Burgerlijk Wetboek uitmaakt. In die
zin is de problematiek van het verschaffen van het rustig huurgenot
zelfs niet aan de orde, tenzij partijen daar een eigen (maar dan op de
actieve aard van het goed afgestemde) afspraak over hebben gemaakt.
Conclusie
De conclusie is dat voor het
geval dat voorlag aan het Hof het Hof van Cassatie een juridisch niet
te bekritiseren arrest heeft geveld. Klaarblijkelijk ging het om de
passieve verhuur van een namenreeks (specifiek cliënteel in
concreto) hetgeen uiteraard niet mogelijk is rekening houdende met de
specifieke bepalingen van de algemene huur. De relevantie van dit
arrest voor de in de praktijk meer voorkomende gevallen zal ons
inziens evenwel gering zijn.
bron : IMPOSTO Advocaten