Verhuur handelsfonds blijft mogelijk – het cassatiearrest van 19 september 2013 herbekeken !

11/07/14
Auteurs:
Stijn Lamote (advocaat-vennoot) & Jan Sandra (advocaat-vennoot)  
 
De fiscale administratie maakt er in de praktijk (stevig) werk van om de inkomsten uit de verhuur van een handelsfonds te belasten als een beroepsinkomen in de plaats van als een roerend inkomen. Ze houdt daarvoor een cassatie arrest van 19 september 2013 achter de hand en laat daarbij weinig ruimte tot beoordeling van de betrokken zaken geval per geval. Dit cassatie arrest zou stellen dat de verhuur van een handelsfonds of praktijk niet mogelijk is. Is dit wel zo?

Arrest van het Hof van Cassatie dd. 19 september 2013
In een recent arrest van het Hof van Cassatie van 19 september 2013 stelt het Hof van Cassatie dat “cliënteel” niet het voorwerp kan zijn van een huurovereenkomst. Een (passieve) huur in de zin van artikel 1709 van het Burgerlijk Wetboek is een huurovereenkomst waarbij de ene partij er zich toe verbindt om de andere het genot van een zaak te doen hebben gedurende een zekere tijd en tegen een bepaalde prijs die de huurder verbindt te betalen. Dergelijke passieve verhuur veronderstelt volgens het Hof op basis van artikel 1719, 3° Burgerlijk Wetboek immers in principe dat de verhuurder aan de huurder het rustig huurgenot garandeert van het gehuurde goed. Een ondernemer kan volgens het Hof van Cassatie het rustig huurgenot niet verschaffen van zijn cliënteel. Deze cliënten zijn immers vrij zich tot de ene of andere handelszaak te wenden.

Omdat niet het rustig huurgenot zou kunnen worden verschaft van dit cliënteel zou een huurcontract met betrekking tot dit cliënteel niet mogelijk zijn.

De feiten
In het geval dat voorlag bij het Hof van Cassatie werkten twee partners geruime tijd als zakenkantoor en dit onder de vorm van een feitelijke vereniging. Op een bepaald ogenblik gingen zij over tot oprichting van een bvba, ontbonden zij de feitelijke vereniging en werd het cliënteel in concreto in huur genomen door de bvba. 

In het betrokken huurcontract was sprake van “kliënteel waarvan hij [de verhuurder] op de huidige datum eigenaar is en die meer gedetailleerd wordt omschreven in het vertrouwelijk bestand dat ter beschikking wordt gesteld van de huurder”; het betrof met andere woorden een lijstje met specifieke namen waarbij de achterliggende individuele cliënten werden verhuurd … Er werden voor het overige geen verplichtingen opgelegd aan de huurder. 

Situering
Het arrest van het Hof van Cassatie heeft ons in ziens evenwel een beperkte feitelijke draagwijdte. In de praktijk wordt zelden een lijst met concrete namen verhuurd. Wat eerder voorkomt zijn de gevallen waarbij een persoon zijn activiteit als eenmanszaak stopzet, zijn handelsfonds of praktijk als vrij beroeper verhuurt aan een vennootschap en deze hurende vennootschap zich daarenboven niet kan beperken tot een passieve in genot treding maar integendeel de verplichting heeft om het handelsfonds of de praktijk verder uit te baten. 

Dergelijke situaties onderscheiden zich in minstens tweeërlei opzicht van de situatie aan de orde bij het Hof van Cassatie.

Vooreerst is er in dergelijk geval geen sprake van een verhuur van specifiek cliënteel (die het Hof van Cassatie in het betrokken geval begrijpt als huur van individuele concrete cliënten, hetgeen uiteraard niet mogelijk is aangezien iedereen vrij is te gaan en staan waar hij dat wil). Er is daarentegen sprake van de verhuur van een handelsfonds of praktijk waarbij in globo die zaken (naam, vestigingsplaats, lopende contracten, bedrijfsprocessen, …) worden verhuurd die het mogelijk maken voor de huurder om cliënteel in abstracto te behouden en uit te breiden en derhalve inkomen te genereren. Het gaat om de verhuur van goodwill, dit is de potentie om de winst uit de praktijk of handelszaak te bekomen.  Het gaat niet om de verhuur van “personen” onder de vorm van een lijst van concrete namen.

Het is overigens onbetwist dat een handelsfonds kan worden verhuurd; dit staat onder meer letterlijk te lezen in artikel 10 en artikel 25 laatste lid Handelshuurwet. 

De eerste tussentijdse conclusie is met andere woorden dat in de praktijk, in tegenstelling tot het geval aan de orde voor het Hof van Cassatie, geen sprake is van de verhuur van (namen van) concrete mensen maar wel van de handelszaak zelf. Dat een handelszaak kan verhuurd worden is ontegensprekelijk; dit blijkt alleen al uit de Handelshuurwet.

Het Hof van Cassatie heeft in haar voornoemd arrest daarenboven uitspraak gedaan over een huurovereenkomst in de zin van artikel 1709 van het Burgerlijk Wetboek. Een huurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de verhuurder het genot van een goed aan een huurder verleent en de huurder hiervoor een prijs betaalt. De huurder is passief en heeft geen enkele verplichting om iets met het gehuurde goed te doen. 

In het geval dat voorlag voor het Hof van Cassatie was dit klaarblijkelijk ook het geval. De huurder kreeg een lijstje met namen en de achterliggende specifieke cliënten werden verhuurd. De huurder diende een vergoeding te betalen maar nam voor het overige geen enkel engagement op zich.

In de gevallen die ons in de praktijk bezighouden (waarbij het handelsfonds ter beschikking wordt gesteld) wordt evenwel niet zozeer  een huur maar eerder een huuruitbatingsovereenkomst bedoeld.In tegenstelling tot bij een huur in de zin van artikel 1709 Burgerlijk Wetboek heeft de huurder hier wél de verplichting de handelszaak actief uit te baten. De huuruitbater heeft dan wel de verplichting zichzelf te organiseren dermate dat hij die uitbating kan voor zijn rekening nemen (hij dient desgevallend vergunningen of erkenningen te bekomen, gediplomeerden aan te stellen, enz. …); de huuruitbater krijgt met andere woorden niet uit hoofde van de huurovereenkomst het recht uit te baten, dit kan hij slechts als hij zichzelf conformeert aan de beroepsreglementeringen ter zake (bv voor wat een artsenvennootschap betreft zal dit gebeuren door aanstelling van een gediplomeerd arts) (zie ook Cassatie, 19/1/2012 waarin gesteld werd dat een recht op huur van een artsenpraktijk op zich nog niet het recht op uitbating van de artsenpraktijk kan inhouden). Deze verplichting zich te gedragen naar de beroepsreglementeringen wordt ook doorgaans opgenomen in de huuruitbatingsovereenkomst.

In België is geen specifieke regelgeving voorzien inzake de huuruitbatingsovereenkomst (of de verhuur van een handelsfonds). Dat het kan, blijkt evenwel uit de Belgische wetgeving (zie hoger). Bij gebreke aan specifieke regelgeving zijn de rechten en plichten eigen aan de Belgische huuruitbatingsovereenkomst grotendeels een creatie van rechtsleer en rechtspraak, weliswaar geïnspireerd naar het Franse recht. Het gebrek aan een uitgebreide specifieke regelgeving in België biedt ruimte voor wilsautonomie voor partijen. In Frankrijk heeft de wetgever de overeenkomst van verhuur van een handelszaak wel geregeld en benoemd als een ‘contrat de location-gérance’. In die zin is de problematiek van het rustig huurgenot zelfs niet aan de orde bij een dergelijke huuruitbatingsovereenkomst, aangezien dit geen passieve huurovereenkomst betreft. 

De tweede tussentijdse conclusie is met andere woorden dat een verhuur van een handelszaak, of beter een huuruitbatingsovereenkomst, zelfs geen huur in de zin van artikel 1709 van het Burgerlijk Wetboek uitmaakt. In die zin is de problematiek van het verschaffen van het rustig huurgenot zelfs niet aan de orde, tenzij partijen daar een eigen (maar dan op de actieve aard van het goed afgestemde) afspraak over hebben gemaakt.

Conclusie
De conclusie is dat voor het geval dat voorlag aan het Hof het Hof van Cassatie een juridisch niet te bekritiseren arrest heeft geveld. Klaarblijkelijk ging het om de passieve verhuur van een namenreeks (specifiek cliënteel in concreto) hetgeen uiteraard niet mogelijk is rekening houdende met de specifieke bepalingen van de algemene huur. De relevantie van dit arrest voor de in de praktijk meer voorkomende gevallen zal ons inziens evenwel gering zijn.
bron : IMPOSTO Advocaten

terug