Buitenlandse tweede verblijven voortaan hetzelfde belast als een Belgisch tweede verblijf?

1/10/14
Op dit ogenblik wordt een buitenlands onroerend goed dat als tweede verblijf wordt gebruikt anders (meer) belast dan Belgische niet-verhuurde onroerende goederen. Het arrest van het Europese Hof van Justitie van 11 september 2014 brengt hier misschien wel verandering in.

Eerst even de (tot op heden van toepassing zijnde) algemene principes in herinnering brengen.

De eigenaar van een in België gelegen niet-verhuurd onroerend goed dient in zijn aangifte personenbelasting het niet-geïndexeerd kadastraal inkomen te vermelden. Het kadastraal inkomen is de theoretische jaarlijkse netto huurwaarde van een onroerend goed, waarbij men nog steeds rekening houdt met de huurprijzen van 1975. Om dit bedrag toch min of meer te actualiseren wordt jaarlijks een indexatie toegepast. De eigenaar van een Belgisch tweede verblijf wordt uiteindelijk belast op het geïndexeerd kadastraal inkomen (indexatiecoëfficiënt voor het inkomstenjaar 2014 is 1,7) vermeerderd met 40%. Voor de eigen woning geldt er overigens een vrijstelling.

Voor buitenlands onroerend goed dat niet wordt verhuurd, moet de eigenaar in zijn aangifte in de personenbelasting de bruto huurwaarde opnemen (minus de buitenlandse belastingen op het onroerend goed). Het begrip “bruto huurwaarde” wordt in het Wetboek Inkomstenbelastingen echter niet gedefinieerd. De fiscale administratie omschrijft de huurwaarde zelf als “de gemiddelde jaarlijkse brutohuur die de eigenaar, in geval van verhuring gedurende het belastbaar tijdperk, had kunnen krijgen”. In zoverre het tweede verblijf gelegen is in een land waar België een dubbelbelastingverdrag mee heeft afgesloten, zal dit onroerend inkomen overeenkomstig het dubbelbelastingverdrag enkel belastbaar zijn in het land waar het onroerend goed is gelegen. België koppelt deze vrijstelling echter aan een progressievoorbehoud. Dit progressievoorbehoud komt er op neer dat – alhoewel het onroerend inkomen zelf vrijgesteld is van de personenbelasting – de bruto huurwaarde toch mee wordt gerekend om het toepasselijke globale belastingtarief in de personenbelasting te bepalen. Eenvoudig gesteld, kan dit progressievoorbehoud ertoe leiden dat u in een hogere schijf terecht komt en bijvoorbeeld een gedeelte van uw beroepsinkomsten aan een hoger belastingtarief wordt onderworpen.

In de zaak waarbij aan het Hof van Justitie een prejudiciële vraag werd gesteld, waren twee Belgische rijksinwoners eigenaar van een woning in Frankrijk die ze als tweede verblijf gebruikten (en dus niet verhuurden). Aangezien er tussen België en Frankrijk een dubbelbelastingverdrag is afgesloten, dienden de eigenaars in hun aangifte personenbelasting in het kader van de vrijstelling met progressievoorbehoud de bruto huurwaarde van de woning op te nemen. Frankrijk kent echter een soort kadastraal inkomen, de zogenaamde “valeur locative cadastrale”. De eigenaars hadden in hun aangifte deze “valeur locative cadastrale” opgenomen i.p.v. de bruto huurwaarde. De fiscale administratie was het daar niet mee eens en kwam i.p.v. 780 euro als “valeur locative cadastrale” tot een bedrag van 7.000 euro als bruto huurwaarde (o.a. op basis van een vergelijking met een andere woning in dezelfde omgeving). De zaak werd uiteindelijk voorgelegd aan het Antwerpse Hof van Beroep.

Voor het Antwerpse Hof rees de vraag waarom buitenlandse niet-verhuurde onroerende goederen eigenlijk niet op het buitenlandse fictieve (en in de praktijk doorgaans lagere) huurinkomen – zoals de “valeur locative cadastrale” in Frankrijk – kunnen worden belast en of dit dan geen schending van de Europese regels (in het bijzonder het vrije kapitaalverkeer) opleverde. Als men immers in België anders/meer belast wordt op het aanhouden van een buitenlands tweede verblijf dan dat dit voor Belgische onroerende goederen het geval is, zou dit ertoe kunnen leiden dat er minder wordt geïnvesteerd in buitenlandse onroerende goederen. Het Antwerpse Hof van Beroep besloot in het licht hiervan het Hof van Justitie een prejudiciële vraag te stellen.

Het Hof van Justitie heeft in antwoord op deze vraag geoordeeld dat er sprake is van een schending van het vrije kapitaalverkeer voor zover de toepassing van de vrijstelling met progressievoorbehoud tot een hoger belastingtarief leidt, enkel doordat de methode van vaststelling van de onroerende inkomsten (de bruto huurwaarde vs. het kadastraal inkomen) ertoe leidt dat de inkomsten van een in een andere lidstaat gelegen niet-verhuurd onroerend goed worden bepaald op een hoger bedrag dan dit het geval is voor een in België gelegen dergelijk goed.

Wat is nu het concrete belang van dit arrest?

Voorlopig lijkt het arrest enkel van belang indien u een in de Europese Unie gelegen tweede verblijf heeft en u door de toepassing van de regeling m.b.t. de bruto huurwaarde in een hogere belastingschijf belandt, dan dat het geval zou zijn mocht het onroerend goed zich in België bevinden. In dat geval kan u overwegen om van de fiscus te eisen om voor uw buitenlands tweede verblijf te worden belast op een met het Belgisch kadastraal inkomen vergelijkbaar fictief inkomen. Indien u reeds een aangifte heeft ingediend, staat hiertoe de mogelijkheid van bezwaar open (binnen een termijn van zes maanden vanaf de verzending van het aanslagbiljet). Voor de voorgaande jaren kan men een beroep doen op de procedure van ambtshalve ontheffing. De ambsthalve ontheffing kan worden gevraagd wanneer er sprake is van een “overbelasting”, die te wijten is aan materiële vergissingen van de administratie, aan een dubbele belasting, of wanneer de “overbelasting” aan het licht komt door nieuwe bescheiden of feiten die de belastingplichtige aanbrengt, waarbij een arrest van het Hof van Justitie kan worden aangemerkt als een nieuw feit. De ambtshalve ontheffing dient te worden gevraagd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van 1 januari van het jaar van de inkohiering van de belasting. Of de fiscus hier onmiddellijk mee zal instemmen, is onzeker. Desgevallend zult u de zaak moeten voorleggen aan de rechtbank.

Daarnaast is het afwachten of de Belgische wetgever zal ingrijpen. Op het eerste zicht zijn alvast twee mogelijkheden denkbaar. De wetgever kan bijvoorbeeld besluiten om ook buitenlandse niet-verhuurde onroerende goederen voortaan te belasten op basis van een soort kadastraal inkomen – hetgeen niet evident is, want niet elke land beschikt over een met het Belgische kadastraal inkomen vergelijkbare systeem –. De andere optie zou kunnen zijn dat ook Belgische tweede verblijven belast worden op basis van de bruto huurwaarde. Afwachten geblazen of de wetgever ook daadwerkelijk ingrijpt en op welke wijze dit gebeurt.

Voor bijkomende vragen kan u terecht bij:

Petra Gabriël
bron: nieuwsbrief Tiberghien

terug