De bepaling van inkomsten uit octrooien volgens de restwinstmethode

28/04/16

In voorafgaande beslissing nr. 2015.604 van 1 december 2015 keurde de DVB deze benadering (residual profit method) goed in het geval dat hem was voorgelegd.

In werkelijkheid gaat de residual profit method uit van de verkoopprijs van het product en trekt daar een verkoopsmarge van af die gelijk is aan de rechtstreekse kosten (de verbruikte grondstoffen en de directe - interne en externe - productiekosten per product) en de indirecte kosten (bezoldigingen, algemene kosten, afschrijvingen, provisies en andere kosten), verhoogd met een winstmarge. De kosten voor onderzoek en ontwikkeling moeten niet in aftrek worden gebracht.

Er blijft dan een restwaarde over die toelaat om een vergoeding voor het octrooi te betalen. Een aantal elementen moet desgevallend nog worden afgetrokken om de inkomsten uit het octrooi zelf te verrekenen: aan oude octrooien toe te schrijven inkomsten, inkomsten uit de waarde van het merk, uit de waarde van de knowhow van de onderneming voor de productie van de geoctrooieerde producten, de onlosmakelijk verbonden knowhow ...

De vennootschap die de DVB een vraag stelde is houder van een octrooi omtrent een elektronisch medisch apparaat. Het gaat om een O&O-vennootschap wier activiteit gefocust is op innovaties. De industriële onderaannemers zijn verantwoordelijk voor de productie en de producten worden vervolgens verkocht aan klanten in het land dat hun release heeft toegestaan.

De vennootschap voert aan dat het octrooi een grote bescherming biedt omdat het de release op de markt in een bepaald land van een concurrerend product onmogelijk maakt, tenzij door royalty's te betalen aan de onderneming. Men hoeft dus geen concurrentie te vrezen.

De vennootschap wil dat de DVB bevestigt dat haar octrooi binnen de definitie van artikel 205/2, § 1 WIB 92 valt en dat met de inkomsten uit de commercialisering van het octrooi in het bepaalde land rekening kan worden gehouden voor de aftrek voor inkomsten uit octrooien op basis van de restwinstmethode. De vennootschap wil de aftrek voor inkomsten uit octrooien toepassen op basis van een vast bedrag per artikel vermenigvuldigd met het aantal jaarlijks verkochte artikelen.

De vennootschap merkt op dat in een aantal beslissingen de DVB zich beriep op traditionele methodes van transferprijzen zoals beschreven in de OESO-richtlijnen. In de meeste geval zoals hier is het echter niet mogelijk om die methodes toe te passen.

Ze stelt dus voor om in dit geval een beroep te doen op de restwinstmethode die eerder aangewezen is dan de traditionele methodes middels kosten of inkomsten.

Om de restmarge die de inkomsten van het octrooi vormen te berekenen zal de vennootschap van de uitvoerprijs voor de exclusieve distributeur de volgende posten aftrekken:

- de aankoop- of productieprijs waarop een marge van 8 % is toegepast;

- het totaal van de uitgaven die gekoppeld zijn aan verkoop en exportmarketing waarop een marge van 6 % wordt toegepast;

- de algemene kosten verbonden met de export waarop een marge van 6 % wordt toegepast.

- de kosten van verkoopspersoneel voor exportmarkten waarop een marge van 6 % wordt toegepast;

- de knowhow van de vennootschap.

In zijn beslissing merkt de DVB op dat vergelijkbare methodes, rekening houdend met verschillende eigenschappen van het immaterieel actief, zoals de draagwijdte van het octrooi en het feit dat de uitvinding het hele product behelst, onmogelijk te vinden zijn. Daarom staat de OESO het beroep op die residual profitmethodes toe om de waarde van het octrooi conform de marktprijs te bepalen.

Volgens de DVB is een beroep op de residual profit-methode in dit geval volkomen gerechtvaardigd. Van de verkoopprijs aan derden die gekend is, wordt immers, conform de markt, een bezoldiging voor routinefuncties (productie, marketing en commerciële aspecten met betrekking tot de export, algemene kosten in verband met de export, de kosten van verkoopspersoneel voor de export) afgetrokken van het saldo waarvan een percentage wordt afgetrokken voor de knowhow.

Het resultaat van de residual profit-methode wordt gerechtvaardigd door de boekhouding en de waarde van de inkomsten uit octrooien kan worden vastgelegd op x euro. Die waarde die verrekend wordt op de finale verkoopprijs bepaalt een tarief van Y %.

De DVB oordeelt dat het bekomen tarief zal worden vastgelegd voor de duur van de geldigheid van de voorafgaande beslissing (5 jaar) in de plaats van beroep te moeten doen op een methodologie die vanuit administratief oogpunt ieder jaar een betrekkelijk zware oefening vraagt.

De DVB vermeldt ten slotte dat het feit dat het octrooi verantwoordelijk is voor een groot deel van de productprijs verklaard wordt door het feit dat het niet om een gedeeltelijk of verwaarloosbaar onderdeel in de totaliteit van het verkochte product gaat. De uitvinding is het gehele product, want door de innovatie weg te nemen, blijft er slechts een voorwerp van geringe waarde over.

Frédéric LEDAIN

Advocaat aan de balie van Luik

bron : fiscalnet


terug