indiciaire aanslag uitgevoerd op basis van bankdocumenten - onwettelijk verkregen informatie - bankgeheim

18/11/14
Arrest van het Hof van Beroep van Brussel van 12.06.2014 - Het geschil houdt verband met aanslagen in de personenbelasting, ingekohierd ten laste van een bedrijfsleider en zijn echtgenote in het kader van een indiciaire aanslag. De BBI toonde het bestaan aan van een indiciair tekort, waarbij ze zich uitsluitend baseerde op bankdocumenten. De belastingplichtigen beweren dat die bankdocumenten op onwettelijke wijze werden verkregen. De BBI ging in de eerste plaats over tot een btw-controle op het niveau van een vennootschap waarvan belastingplichtige zaakvoerder is. In het kader van dat btw-onderzoek ging de BBI-BTW met name over tot een bankonderzoek bij KBC Bank, op de verschillende rekeningen die respectievelijk waren geopend op naam van de bvba en op naam van de zaakvoerder. De administratie van de btw (BBI) deelde de administratie der directe belastingen (BBI) de resultaten mee van het bankonderzoek met betrekking tot de zaakvoerder. Het is op basis van die bankdocumenten dat er een indiciaire aanslag werd gevestigd op naam van de zaakvoerder en zijn echtgenote. Het hof verklaart dat de bewoordingen van artikel 62, § 1 btw-wetboek bijzonder duidelijk zijn en elke persoon (belastingplichtige of niet, wat niet wordt betwist) ertoe verplichten om de inlichtingen te bezorgen aan de btw-administratie, die hem erom vraagt zonder enige andere redenen dan dat ze die nodig heeft teneinde de correcte inning van de belasting te zijnen laste of ten laste van derden te controleren. Het bepaalde van artikel 62bis werd bovendien gerespecteerd, daar het ging om het ondervragen van een bankinstelling, waarvoor de administratie over de vereiste voorafgaande machtigingen beschikte. De hoofdinspecteur van de BBI, die de taken uitvoert van de btw-administratie, deelde de BBI-inspectie te Brussel, die de taken uitvoert van de administratie der directe belastingen, de resultaten van het bankonderzoek mee. Krachtens artikel 318 WIB (in de versie ervan die van toepassing is op het geschil) is de administratie der directe belastingen in afwijking van de bepalingen van artikel 317, en onverminderd de toepassing van de artikelen 315, 315bis en 316, niet gemachtigd in de rekeningen, boeken en documenten van de bankinstellingen inlichtingen in te zamelen met het oog op het belasten van hun cliënten, behalve indien er tijdens het uitgevoerde onderzoek concrete elementen aan het licht komen die op het bestaan van belastingontduiking wijzen en indien daarvoor door de hiërarchie de toestemming werd gegeven. Het hof verklaart dat het de regelmatigheid dient te onderzoeken van het gebruik in voorliggend geval door de BBI, die de taken uitvoert van de administratie der directe belastingen, van de bankgegevens die werden meegedeeld door de BBI die de taken uitvoert van de btw-administratie, en werden verzameld met betrekking tot bankrekeningen in het kader van het btw-onderzoek ten laste van de vennootschappen waarvan hij zaakvoerder was en vennoo, en die werden verdacht van fraude, in antwoord op een verzoek om inlichtingen dat op regelmatige wijze op basis van artikel 62 btw-wetboek werd verzonden naar de KBC Bank. Daarvoor dient het hof na te gaan of de administratie der directe belastingen wettelijk gezien over de mogelijkheid beschikte om onmiddellijk, op de datum van de rechtzettingen, voorgemelde inlichtingen te verkrijgen bij de bankinstelling, zonder inbreuk te plegen op artikel 318 WIB. Het hof merkt op dat de BBI (btw) bij het overhandigen van de bankuittreksels zelf aan de BBI (directe belastingen) aangeeft dat die slechts weinig elementen bevatten in verband met de vennootschappen (en de vermoedelijke fraude binnen die vennootschappen), maar dat die persoonlijke rekeningen of de rekeningen die werden geopend samen met een gezinslid mogelijk wel gevolgen hebben voor de directe belastingen. Het hof stelt vast dat het om privérekeningen gaat. Het hof verklaart dat, aangezien het privérekeningen betreft, de belastingplichtigen voor de betwiste aanslagjaren terecht van oordeel zijn dat, aangezien de onderzoeken en navragen door de administratie der directe belastingen geen belastingfraude aan het licht hebben gebracht, en aangezien er in dat kader geen bijzondere machtiging werd verleend, de bescherming van het bankgeheim waarnaar wordt verwezen in artikel 318 van het WIB van toepassing was en bijgevolg de door artikel 322 van het WIB toegestane onderzoekingen beperkte, in hun respectieve versie zoals die van toepassing is op de betwiste aanslagjaren. Het hof besluit eruit dat de betwiste aanvullende aanslagen nietig dienen te worden verklaard wegens de onwettelijkheid van de bewijzen en de schending van artikel 318 van het WIB

bron : fiscalnet.

terug