Vennootschapsbelasting - FBB-constructie - De aftrek van bedrijfsuitgaven of bedrijfslasten is niet afhankelijk van de voorwaarde dat zij inh

28/07/15
Arrest van het Hof van Cassatie dd.12.06.2015 - De betwisting betreft een FBB-constructie. In het bestreden arrest oordeelde het hof van beroep dat de verwerving van obligaties aan toonder, uitgegeven door een bijhuis in Gibraltar van een vennootschap naar Uruguyaans recht, geen verband houdt met de maatschappelijke activiteit van de belastingplichtige vennootschap en dat zij de obligatieverrichtingen bovendien louter had doorgevoerd om door de verrekening van het FBB een belastingvoordeel te bekomen. Het FBB kon bijgevolg niet worden verrekend, en het verlies dat resulteerde uit die verrichtingen kon niet als een aftrekbare beroepskost in de zin van artikel 44 W.I.B. 1964 (thans artikel 49 W.I.B. 1992) worden beschouwd. In haar cassatieberoep voert de belastingplichtige vennootschap aan dat het bestreden arrest de aftrek als beroepskost van de verrichting afhankelijk maakt van de bedrijfsinterne noodzakelijkheid van deze verrichting voor de exploitatie van de onderneming, terwijl artikel 44 W.I.B. 1964 zulke verantwoording niet vereist en de aftrek als beroepskost niet van die voorwaarde afhankelijk maakt. In zijn schriftelijke conclusie voorafgaand aan het arrest verdedigt de advocaat-generaal aan de hand van de vroegere rechtspraak van het Hof van Cassatie de stelling dat de verrekening van het FBB moet geweigerd worden wanneer de kosten verbonden aan de in artikel 187 en 196 W.I.B. 1964 bedoelde transacties niet voldoen aan de aftrekbaarheidsvoorwaarden van artikel 44 W.I.B. 1964. De goederen en kapitalen die de buitenlandse inkomsten hebben opgebracht, moeten volgens hem zich situeren binnen de beroepsactiviteit van de belastingplichtige vennootschap. Hij gaat verder in zijn redenering door te stellen dat het beginsel dat alle inkomsten van een vennootschap bedrijfsinkomsten zijn en dat al haar activa een bedrijfskarakter hebben, niet tot gevolg heeft dat al haar uitgaven of lasten tevens aftrekbare bedrijfsuitgaven of bedrijfslasten zijn die van de brutowinst mogen worden afgetrokken. Hij gaat er immers van uit dat de voorwaarde dat de kosten moeten worden gedaan of gedragen om de beslatbare inkomsten te verkrijgen of te behouden twee samenlopende vereisten zijn die één geheel vormen: enerzijds een door de aard ervan, het verkrijgen of behouden van de beroepsinkomsten als oogmerk hebben en anderzijds een noodzakelijk causaal verband vertonen met de uitoefening van de beroepsbezigheid. Hierbij is niet zozeer een intentioneel element vereist, doch zou het noodzakelijk maar voldoende zijn dat de kosten hun oorzaak vinden in aan het bedrijf eigen omstandigheden. Met andere woorden zouden de uitgaven van een handelsvennootschap slechts als beroepskosten kunnen worden beschouwd, wanneer ze inherent zijn aan de uitoefening van het beroep, wat wil zeggen dat zij noodzakelijkerwijs verband zouden moeten houden met de activiteit van de vennootschap. Dit zou ook het geval zijn wanneer een quasi-allesomvattende statutaire bepaling de vennootschap toelaat financiële handelingen te verrichten die in verband staan met haar maatschappelijk doel of die de verwezenlijking van dat doel kunnen bevorderen. In geval van een bewezen vrijgevigheid of bij bedrog zal de aftrekbaarheid van een bedrijfsverlies eveneens worden uitgesloten nu er ook in dat geval geen noodzakelijk causaal verband bestaat met de activiteiten van de vennootschap. Hij wijst erop dat volgens arresten van het Hof van Cassatie een roekeloze of speculatieve belegging, zoals in deze het geval is, in beginsel geen verband met de activiteit van een vennootschap inhoudt. Hij wordt evenwel in zijn stelling niet gevolgd. Het Hof van Cassatie vernietigt het bestreden arrest. Het Hof poneert dat alle inkomsten en opbrengsten van roerende goederen en kapitalen die door een handelsvennootschap worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid beroepsinkomsten zijn. De omstandigheden dat tussen een verrichting van een vennootschap en haar statutair doel geen verband bestaat en dat een verrichting uitsluitend werd gesteld met het oog op een belastingvoordeel sluiten bijgevolg niet uit dat de inkomsten en opbrengsten die het resultaat zijn van deze verrichting als bedrijfsinkomsten worden aangemerkt. Het Hof poneert verder dat uit artikel 44 W.I.B. 1964 niet volgt dat de aftrek van bedrijfsuitgaven of bedrijfslasten afhankelijk is van de voorwaarde dat zij inherent zijn aan de maatschappelijke activiteit van de handelsvennootschap zoals die blijkt uit haar maatschappelijk doel. Het Hof van Cassatie vermeldt uitdrukkelijk dat door in die zin te oordelen het hiermee terugkomt op zijn vroegere rechtspraak.
bron : fiscalnet

terug